De instellingen die bij het afdrukken op
de verschillende tabbladen zijn geconfigureerd, kunnen als Favoriet
worden opgeslagen. Door veelgebruikte instellingen of ingewikkelde
kleurinstellingen onder een speciale naam op te slaan kunt u die
eenvoudig opnieuw selecteren wanneer u ze nodig hebt.
U kunt instellingen opslaan vanaf elk tabblad in het eigenschappenvenster
van de printerdriver. De op elk tabblad geconfigureerde instellingen
worden op het moment van opslaan in een lijst geplaatst, zodat u
deze tijdens het opslaan kunt controleren.
Opgeslagen
instellingen verwijderenSelecteer bij stap 2 van '
OPGESLAGEN INSTELLINGEN GEBRUIKEN' de gebruikersinstellingen
die u wilt verwijderen en klik vervolgens op de toets [Verwijderen].
Selecteer de printerdriver van het apparaat in het afdrukvenster
van de toepassing en klik op de knop [Voorkeursinstellingen].
De knop die wordt gebruikt om het eigenschappenvenster
van de printerdriver te openen (meestal [Eigenschap] of [Voorkeursinstellingen]),
kan per toepassing verschillen.
Leg de afdrukinstellingen vast.
- Configureer de afdrukinstellingen op elk tabblad.
- Klik op de knop [Opslaan].
Controleer de instellingen en sla ze op.
- Controleer de instellingen die worden weergegeven.
- Voer een naam in voor de instellingen (maximaal 20 tekens).
- Klik op de knop [OK].
U kunt met één muisklik uw opgeslagen favorieten
specificeren om veelgebruikte instellingen of ingewikkelde kleurinstellingen
toe te passen op uw afdrukken.
Selecteer de printerdriver van het apparaat in het afdrukvenster
van de toepassing en klik op de knop [Voorkeursinstellingen].
De knop die wordt gebruikt om het eigenschappenvenster
van de printerdriver te openen (meestal [Eigenschap] of [Voorkeursinstellingen]),
kan per toepassing verschillen.
Selecteer de instellingen die u als favoriet hebt vastgelegd.
- Selecteer de vastgelegde instellingen die u wilt gebruiken.
- Klik op de knop [OK].
Begin met afdrukken.
U kunt de standaardinstellingen van de printerdriver
wijzigen.
Instellingen die u hebt gewijzigd in het eigenschappenvenster
van de printerdriver wanneer u afdrukt vanuit de applicatie, worden
teruggezet naar de standaardinstellingen die hier zijn opgegeven
wanneer u de applicatie afsluit.
Klik op de knop [Start], selecteer [Instellingen] →
[Apparaat] → [Printers en scanners].
- Klik
in Windows 11 op de knop [Start], selecteer [Bluetooth en apparaten]
→ [Printers en scanners].
- In Windows
Server 2012 klikt u met de rechtermuisknop op de knop [Start], selecteer
[Configuratiescherm] → [Apparaten en printers weergeven] (of [Apparaten
en printers]).
Klik op de naam van de printerdriver van het apparaat
en klik op [Beheren].
Klik op [Start].
Configureer de instellingen en klik op de knop [OK].
Zie voor meer informatie over de instellingen de Help
van de printerdriver.
Wanneer u dit apparaat als een gedeelde
printer gebruikt, en als “Favoriet” is ingesteld in de printerdriver
van de gedeelde server, kan deze instelling ook worden gebruikt
op de gedeelde bestemming computer.
Configureer de volgende instellingen in de printerdriver van
de gedeelde server.
Klik op de knop [Start], selecteer [Instellingen] →
[Apparaat] → [Printers en scanners].
- Klik
in Windows 11 op de knop [Start], selecteer [Bluetooth en apparaten]
→ [Printers en scanners].
- In Windows
Server 2012 klikt u met de rechtermuisknop op de knop [Start], selecteer
[Configuratiescherm] → [Apparaten en printers weergeven] (of [Apparaten
en printers]).
Klik op de naam van de printerdriver van het apparaat en klik
op [Beheren].
Klik op [Eigenschappen van printer].
Configureer de deelinstellingen.
- Klik op de tab [Configuratie].
- Stel het selectievakje [Favorieten Delen] in op
,