SHARP

Taal

ONDERDEELNAMEN EN FUNCTIES

BUITENKANT

Uitvoerlade (uitvoerladekast) *1

In deze lade worden ontvangen faxen en afgedrukte vellen papier opgevangen.

Automatische documentinvoereenheid

Hiermee worden meerdere originelen automatisch geladen en gescand. Dubbelzijdige originelen kunnen automatisch worden gescand. Bij 2-zijdige originelen kunnen automatisch beide zijden tegelijk worden gescand.

Bewegingssensor

Deze sensor detecteert de bewegingen van personen die het apparaat naderen en schakelt het apparaat automatisch uit de stand-bymodus (Alleen bewegingssensormodus).

USB-poort (A-type)

Via deze aansluiting kan een USB-apparaat zoals een USB-stick op het apparaat worden aangesloten. Ondersteunt USB 2.0 (Hi-Speed).

Bedieningspaneel

Op dit paneel vindt u de toets [Aan], de informatie-indicator en het aanraakscherm.
Gebruik het aanraakscherm om elk van deze functies uit te voeren.
Er is ook een NFC-aanraakpuntmarkering.

Toetsenbord *2

Gebruik dit als alternatief voor het aanraaktoetsenbord dat op het aanraakscherm wordt weergegeven. Wanneer dit toetsenbord niet wordt gebruikt, kan het onder het bedieningspaneel worden opgeborgen.

Uitvoerlade-eenheid (rechter lade) *1

U kunt deze lade instellen als uitvoerlade.

Voorkaft

Open deze klep om de hoofdschakelaar in of uit te schakelen of een tonercartridge te vervangen.

Lade 1

Plaats papier in deze lade.

Lade 3

Plaats papier in deze lade.

Lade 4

Plaats papier in deze lade.

Lade 2

Plaats papier in deze lade.

*1 Randapparaat.

*2 Standaard geïntegreerd, maar niet beschikbaar in sommige landen en regio's. Neem contact op met uw leverancier of de dichtstbijzijnde erkende servicevertegenwoordiger.

Zadelsteek-finisher (grote stapeleenheid) *

Deze niet en vouwt papier.
Verder kan een perforatiemodule worden geïnstalleerd om gaten te maken in uitvoerpapier.

Invoegeenheid*

Hierin kunnen kaften en invoegvellen die moeten worden ingevoegd tussen afgedrukte vellen worden geplaatst. Met behulp van de functie voor handmatige afwerking kunt u direct papier invoeren in de finisher (grote stapeleenheid) of nietfinisher (grote stapeleenheid) om het papier te nieten, te perforeren of te vouwen.

Krulcorrectie-eenheid*

Met deze eenheden worden krullen in afgedrukt papier verwijderd.

Papierdoorgave-eenheid*

Voert papier door tussen het apparaat en de afwerkingseenheid, afwerkingseenheid (grote stapeleenheid), zadelsteek-afwerkingseenheid of zadelsteek-afwerkingseenheid (grote stapeleenheid).

Lade 5 (BP- LC11)*

Plaats papier in deze lade.

Lade 5 (MX-LC19)*

Plaats papier in deze lade.

Finisher (grote stapeleenheid)*

Deze niet het papier. Verder kan een perforatiemodule worden geïnstalleerd om gaten te maken in uitvoerpapier.

Zadelsteek-afwerkingseenheid*

Deze niet en vouwt papier. Verder kan een perforatiemodule worden geïnstalleerd om gaten te maken in uitvoerpapier. U kunt ook met de hand nieten.

Afwerkingseenheid*

Deze niet het papier. Verder kan een perforatiemodule worden geïnstalleerd om gaten te maken in uitvoerpapier. U kunt ook met de hand nieten.

Snijmodule*

Hiermee wordt overtollig papier verwijderd bij uitvoer met zadelsteek.

Perforatiemodule*

Deze maakt gaten in het uitvoerpapier. Vereist een afwerkingseenheid, afwerkingseenheid (grote stapeleenheid), zadelsteek-afwerkingseenheid of zadelsteek-afwerkingseenheid (grote stapeleenheid).

Vouweenheid*

Hiermee wordt papier gevouwen en uitgevoerd.

* Randapparaat.

BINNENKANT

Hoofdschakelaar

Gebruik deze schakelaar om de voeding van het apparaat in te schakelen.
Laat deze schakelaar in de stand staan bij gebruik van de fax- of internetfaxfunctie.

Tonercartridge

Deze cartridge bevat toner.
Wanneer de toner in een cartridge opraakt, moet die worden vervangen.

Fuseereenheid

Hier wordt warmte toegepast om de overgebrachte afbeelding op het papier te smelten.

Waarschuwing

De fuseereenheid is heet.
Zorg dat u geen brandwonden oploopt wanneer u vastgelopen papier verwijdert.
Rechterklep

Open deze klep om vastgelopen papier te verwijderen.

Ontgrendelingshendel van rechterklep

Trek aan deze hendel en houd hem omhoog om de rechterklep te openen en vastgelopen papier te verwijderen.

Doorvoerlade

Gebruik deze lade om handmatig papier in te voeren. Als u papier laadt dat groter is dan 8-1/2" x 11"R of A4R, kunt u het verlengstuk uittrekken.

Deksel voor tonerinzamelcontainer

Open dit deksel wanneer u de tonerinzamelcontainer moet vervangen.

Tonerinzamelcontainer

In deze container wordt overtollige toner verzameld die na het afdrukken is overgebleven

Een onderhoudstechnicus verzamelt vervangen tonerinzamelcontainers.

AUTOMATISCHE DOCUMENTINVOEREENHEID EN GLASPLAAT

Aanvoerrol van de origineelinvoer

Deze rol draait zodat het origineel automatisch wordt ingevoerd.

Klep van documentinvoergedeelte

Open deze klep om een vastgelopen origineel te verwijderen.
Deze klep wordt ook geopend om de aanvoerrol van de papierinvoer te reinigen.

Origineelgeleiders

Deze geleiders zorgen ervoor dat het origineel goed wordt gescand.
Stel de geleiders af op de breedte van het origineel.

Documentinvoerlade

Plaats het origineel.
Plaats het origineel met de afdrukzijde naar boven.

Origineeluitvoerlade

Na het scannen wordt het origineel naar deze lade uitgevoerd.

Indicator origineelinst.

Deze indicator gaat branden wanneer het document op juiste wijze op de origineelinvoerlade is geplaatst.

Scangebied

Hier worden originelen gescand die in de automatische documentinvoereenheid zijn geplaatst.

Detector van formaat van origineel

Deze eenheid detecteert het formaat van een origineel dat op de glasplaat is geplaatst.

Glasplaat

Plaats boeken of andere dikke originelen die niet via de automatische documentinvoereenheid kunnen worden gescand op deze glasplaat om ze te scannen.

ZIJKANT EN ACHTERKANT

Toets [Aan]

Druk op deze toets om de voeding van het apparaat in of uit te schakelen.

Stekker voor extra telefoon (TEL)*

Wanneer de faxfunctie van het apparaat wordt gebruikt, kunt u een extra telefoontoestel in deze aansluiting steken.

Aansluiting voor telefoonlijn (LINE)*

Wanneer de faxfunctie van het apparaat wordt gebruikt, wordt hierop de telefoonlijn aangesloten.

LAN-aansluiting

Sluit de LAN-kabel aan op deze aansluiting als het apparaat binnen een netwerk wordt gebruikt.
Gebruik een afgeschermde LAN-kabel.

USB-poort (type B)

Het apparaat gebruikt deze aansluiting niet.

USB-poort (A-type)

Via deze aansluiting kan een USB-apparaat zoals een USB-stick op het apparaat worden aangesloten.
Ondersteunt USB 2.0 (Hi-Speed) en USB3.0 (SuperSpeed).

Netstekker

* Randapparaat.

BEDIENINGSPANEEL

In dit gedeelte worden de namen en functies van de verschillende onderdelen van het bedieningspaneel beschreven.

Informatie-indicator

Deze indicator brandt wanneer het apparaat ingeschakeld is, en wanneer een gebruiker zich aanmeldt op het apparaat.

Aanraakscherm

Op het aanraakscherm worden meldingen en toetsen weergegeven.
Bedien het apparaat door direct op de weergegeven toetsen te tikken.

Aan-indicator

Deze indicator gaat branden als de hoofdschakelaar van het apparaat in de stand “ ” staat.
Knippert blauw als de toets [Aan] niet onmiddellijk wordt ingeschakeld nadat de hoofdschakelaar is ingeschakeld.
Deze indicator knippert ook blauw wanneer printergegevens worden ontvangen.
Deze indicator knippert geel tijdens de automatische uitschakelfunctie.

Toets [Aan]

Druk op deze toets om de voeding van het apparaat in of uit te schakelen.

NFC-aanraakpuntgebied

Mobiele toestellen kunnen gemakkelijk worden verbonden met het apparaat door het mobiele toestel tegen het apparaat aan te raken.

  • Het ontwerp van het bedieningspaneel kan worden gewijzigd.
  • U kunt de hoek van het bedieningspaneel wijzigen.

Lep op

  • Gebruik uw vinger om het aanraakscherm te bedienen.
  • Raak het aanraakscherm niet aan terwijl de eenheid opstart. Als u het aanraakscherm aanraakt, zal het mogelijk niet normaal werken.
  • Voorbeeld:
    Schakel de hoofdschakelaar in, druk op de toets [Aan], en wacht tot het beginscherm wordt getoond. Terugkeren uit automatisch uitschakelen.

INFORMATIE-INDICATOR

Bij het IN/UITschakelen van het apparaat; bij gebruikersauthenticatie wanneer de gebruiker zich heeft aangemeld met zijn of haar identiteitskaart of NFC; wanneer een USB-geheugen wordt aangesloten op het apparaat; wanneer een taak op het bedieningspaneel van het apparaat wordt gestart; of tijdens beeldaanpassing of bij het toevoegen van een toner, wordt er een fax ontvangen of is er een fout opgetreden in het apparaat, brandt de LED blauw, wit of oranje als antwoord op het verzoek/de bewerking van de gebruiker om de status van het apparaat aan de gebruiker te communiceren.

Dit lampje wordt gebruikt om te communiceren met gebruikers die zich voor het apparaat bevinden, daarom brandt dit niet als gevolg van bedieningen op afstand.

Verlichtingspatronen

Verlichtingspatronen verschillen afhankelijk van de status.

Verlichtingskleur Verlichtingspatronen Status

Blauw

Verlichtingspatroon 1

Wanneer het apparaat wordt ingeschakeld door een bewerking van een gebruiker of een bewegingssensor, wanneer het apparaat wordt uitgeschakeld door een bewerking van een gebruiker, wanneer de voeding wordt hersteld vanuit de slaapmodus *1, wanneer de voeding wordt verplaatst naar de slaapmodus*1, en wanneer een taak (kopiëren, scannen, faxen) wordt gestart door het bedieningspaneel.

Verlichtingspatroon 2

Tijdens gebruikersauthenticatie, bij het aanmelden van een gebruiker met een identiteitskaart of NFC Inbrengen van USB-geheugen in het apparaat

Verlichtingspatroon 3

Wanneer gebruikers moeten wachten, tijdens de aanpassing van de beeldkwaliteit of het toevoegen van een toner

Wit

Knippert

Er wordt een fax ontvangen wanneer de uitvoerlade-eenheid (rechterlade) wordt gebruikt voor de uitvoer, deze indicator knippert totdat de uitvoer is verwijderd.

Oranje

Lichten*2

Fouten die het apparaat niet uitschakelen, bijvoorbeeld als het tijdstip voor het vervangen van de toner inzamecontainer.

Knippert*2

Fouten die het apparaat uitschakelen, bijvoorbeeld bij het vastlopen van papier of als de toner op is.

*1 Het informatielampje gaat branden wanneer het apparaat rechtstreeks door de gebruiker wordt in- of uitgeschakeld, of wanneer het apparaat wordt hersteld vanuit de slaapmodus. Het informatielampje gaat niet branden wanneer de printer rechtstreeks door de gebruiker wordt bediend, zoals bij het ontvangen van een afdrukopdracht of wanneer het gepland automatisch uitschakelen wordt in- of uitgeschakeld.

*2 Als de brandende status en de knipperende status overlappen, heeft de knipperende status prioriteit.

Verlichtingspatroon 1
Na sporadisch te branden, gaan alle lampjes tegelijkertijd aan, en vervolgens uit.

Verlichtingspatroon 2
Het middelste lampje gaat branden, de linker en rechter lampjes gaan branden, dan gaat het middeltjes lampje uit.
Verlichtingspatroon 3
De lampjes gaan achtereenvolgens branden, van het linker lampje naar het rechter lampje.
Als er meerdere verlichtingspatronen zijn voor de informatie-indicator, dan heeft het lampje dat later brandt, prioriteit. Het vorige verlichtingspatroon van de informatie-indicator wordt uitgeschakeld, dan gaat de informatie-indicator branden in overeenstemming met het later gegenereerde verlichtingspatroon.
Als verlichtingspatroon 3 en een ander verlichtingspatroon echter overlappen, dan heeft verlichtingspatroon 3 prioriteit, en zal het andere patroon niet worden ontvangen tot verlichtingspatroon 3 voltooid is.

Taal

Version 03a / bp70m90_usr_03a_nl

↑Eerste pagina